Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9340

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2009-04-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.006.622
Statusgepubliceerd


Indicatie

De betrokkene heeft bij staandehouding drie sancties opgelegd gekregen en bij één brief tegen alle drie de zaken beroep ingesteld bij de officier van justitie. Ongelijke behandeling van de zaken door de officier van justitie. Het hof ziet daarin aanleiding om de beide aan het oordeel van het hof onderworpen zaken terug te wijzen naar de kantonrechter.


Uitspraak

WAHV 200.006.622 3 december 2008 CJIB 29107395129 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2008 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet tijdig zekerheid heeft gesteld. 3.2. De betrokkene voert aan dat hij binnen de hem gestelde termijn, namelijk op 6 december 2007, heeft voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling. 3.3. Bij brief van 27 november 2007 heeft de officier van justitie de betrokkene mededeling gedaan van de wettelijke verplichting om vóór de behandeling van het beroepschrift door de kantonrechter zekerheid te stellen voor het bedrag van de sanctie. Bij brief van 12 december 2007 is de betrokkene opnieuw in de gelegenheid gesteld om zekerheid te stellen. In beide brieven is de betrokkene in de gelegenheid gesteld om het bedrag van de zekerheidstelling binnen twee weken na de dag van verzending van de brief te voldoen. 3.4. Blijkens het door het griffier van het hof opgevraagde zaakoverzicht van het CJIB is met betrekking tot de zaak met CJIB-nummer 29107395129 door het CJIB op 6 december 2007 een bedrag € 162,50 ontvangen. 3.5. Nu uit het voorgaande blijkt dat de betrokkene in de onderhavige zaak tijdig zekerheid heeft gesteld, heeft de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De bestreden beslissing kan derhalve niet in stand blijven. 3.6. Uit de stukken van het geding blijkt voorts het volgende. Op 22 mei 2007 is de betrokkene staandegehouden en heeft hij ter zake van drie verschillende gedragingen een sanctie opgelegd gekregen. Twee van de drie zaken zijn aan het oordeel van het hof onderworpen. Op 28 juni 2007 is in die beide zaken de inleidende beschikking aan het adres van de betrokkene in [vorige woonplaats] gezonden. Blijkens de door de griffier van het hof opgevraagde zaakoverzicht van het CJIB heeft de officier van justitie in de zaak met CJIB-nummer 19107395132 aanleiding gezien om op 9 september 2007 nogmaals een inleidende beschikking aan de betrokkene toe te zenden, ditmaal verzonden naar zijn adres te [woonplaats]. Deze opnieuw toegezonden inleidende beschikking brengt mee dat de beroepstermijn opnieuw aanvangt. In de onderhavige zaak is de inleidende beschikking echter niet nogmaals aan de betrokkene toegezonden, maar is op 9 september 2007 een eerste aanmaning uitgegaan. Deze aanmaning is eveneens aan het adres te [woonplaats] gezonden. Bij brief van 9 september 2007, ontvangen door het CJIB op 11 september 2007, heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie onder vermelding van drie CJIB-nummers. De betrokkene heeft in die brief opgemerkt dat hij ten onrechte een eerste aanmaning heeft ontvangen, omdat hij niet op de hoogte is geraakt van de inleidende beschikking. De betrokkene vermoedt dat de inleidende beschikking ten onrechte nog naar zijn oude adres in [vorige woonplaats] is verzonden. Het voorgaande heeft er toe geleid dat de officier van justitie het beroep in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege termijnoverschrijding, terwijl de zaak met betrekking tot het CJIB-nummer 19107395132 inhoudelijk door de officier van justitie is behandeld. Beide beslissingen van de officier van justitie zijn op 3 november 2007 aan de betrokkene toegezonden. Voorts blijkt uit het dossier dat de officier van justitie in de niet aan het oordeel van het hof onderworpen zaak eveneens een inhoudelijke beslissing heeft gegeven. Nu de officier van justitie in de drie zaken kennelijk slechts in één zaak aanleiding heeft gezien niet nogmaals een inleidende beschikking aan de betrokkene toe te zenden, terwijl de gedragingen gelijktijdig zijn verricht en het beroep van de betrokkene berust op hetzelfde beroepschrift van 9 september 2007, zal het hof de onderhavige zaak niet zelf afdoen, maar de beide aan het oordeel van het hof onderworpen zaken terugwijzen naar de kantonrechter. 3.7. Opmerking verdient nog het navolgende. Artikel 11, eerste lid, WAHV bepaalt - zakelijk weergegeven – dat de indiener van het beroepschrift zekerheid dient te stellen “voor de betaling van de sanctie”. Onder sanctie in dit artikel is te verstaan de administratieve sanctie als bedoeld in artikel 1 WAHV, dat wil zeggen: de aan de Staat te betalen geldsom voor een gedraging in strijd met de voorschriften die vallen binnen het toepassingsgebied van de WAHV, zoals deze bij de oorspronkelijke administratieve beschikking is opgelegd dan wel door de officier van justitie is verlaagd (Kamerstukken II, 1987-1988, 20 392, nr. 3, blz. 15). Het bedrag van de zekerheidstelling is derhalve gelijk aan het bedrag van de oorspronkelijke sanctie en er dient geen rekening te worden gehouden met de eerste verhoging. Door de betrokkene is zekerheid gesteld ten bedrag van € 162,50. Aangezien de sanctie € 130,- bedraagt dient het te veel aan zekerheid gestelde bedrag aan de betrokkene te worden gerestitueerd. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank 's-Gravenhage ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest; bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV te veel tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € 32,50 door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd. Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.